Phd. dr. Joeri Meyns, Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurg
Bij kinderen met een skeletale klasse III malocclusie staat de onderkaak verder naar voren dan de bovenkaak. Dit zorgt ervoor dat de onderste tanden vóór de bovenste tanden staan, wat bekendstaat als een omgekeerde overbeet. Hierdoor kunnen kinderen moeite hebben met bijten, kauwen en zelfs duidelijk spreken. Vaak valt dit op door een prominente kin. Deze afwijking kan niet alleen praktische problemen veroorzaken, zoals lastig eten en praten, maar ook esthetische zorgen met mogelijke sociale gevolgen.
Daarom wordt vaak geprobeerd de groei van de (boven)-kaak te beïnvloeden, een methode wat interceptieve therapie wordt genoemd. Dit is niet altijd eenvoudig, omdat de resultaten moeilijk te voorspellen zijn.
Vergelijking van behandelmogelijkheden
Traditioneel wordt de klasse III malocclusie behandeld met een facemask, een buitenbeugel waarbij voorwaartse kracht wordt uitgevoerd op de bovenkaak (fig 1). Hierbij worden de krachten overgebracht op de bovenkaak via de tanden, waardoor vaak ongewenste tandverplaatsingen ontstaan.
Recentere benaderingen maken gebruik van botverankerde technieken, zoals de chirurgisch geplaatste mentoplate (fig 2 ,3), waarbij krachten rechtstreeks op het bot worden overgebracht. Dit kan de ongewenste tandverplaatsingen beperken en mogelijk de therapietrouw verbeteren, gezien het discrete karakter van de intra-orale elastieken in vergelijking met de prominente facemask.
Hoewel botankers theoretische voordelen bieden, brengen ze ook nadelen met zich mee. De plaatsing en verwijdering van deze botankers vereisen een chirurgische ingreep onder algemene narcose. Dit verhoogt de invasiviteit van de behandeling en kan voor sommige patiënten een belangrijke overweging zijn bij de keuze voor een therapie.
Botankers worden als innovatief beschouwd, maar de vraag blijft of deze techniek daadwerkelijk superieure klinische resultaten biedt. Dit onderzoek had als doel de effectiviteit van beide methoden systematisch te vergelijken en de langetermijnimpact ervan te evalueren.
Onderzoeksopzet en methodologie
In het eerste deel van het onderzoek werd gekeken naar de effectiviteit van botankers bij de behandeling van klasse III malocclusie. Hiervoor werden eerder uitgevoerde studies geanalyseerd en praktijkgegevens van patiënten beoordeeld.
Uit de resultaten bleek dat botankers, ondanks hun innovatieve aanpak, op de lange termijn niet duidelijk beter werken dan de traditionele facemask-behandeling. Daarnaast ondervond ongeveer 25% van de patiënten problemen tijdens de behandeling. Dit varieerde van het loslaten van de botankers tot ontstekingen en andere technische complicaties, waardoor soms extra ingrepen nodig waren.
In het tweede deel van de studie werden twee behandelingen vergeleken: het facemask en de mentoplate. Dit gebeurde in een gecontroleerd onderzoek waarin kinderen willekeurig aan een van beide behandelingen werden toegewezen.
Gedurende vijf jaar werden er metingen uitgevoerd om de effecten van de behandelingen te volgen. De eerste meting vond plaats vóór de start van de behandeling, de tweede na één jaar en de laatste na vijf jaar. Hierbij werden twee soorten analyses gebruikt: een tweedimensionale (2D) en een driedimensionale (3D) analyse.
De 2D-analyse, ook wel een cephalometrische analyse genoemd, maakt gebruik van een zijdelingse röntgenfoto's van het gelaat. Hiermee worden de positie en groei van de kaken beoordeeld aan de hand van meetpunten en lijnen. Dit helpt orthodontisten en MKA-chirurgen te bepalen hoe de kaakstructuren veranderen door de behandeling. Daarnaast werd ook een 3Dimensionele analyse gebruikt om nog preciezer te bekijken hoe de kaken groeien en bewegen. Dit geeft een gedetailleerd beeld van de behandelingsveranderingen over de tijd (fig 4).
In het laatste deel van het onderzoek werd gekeken hoe goed we van tevoren kunnen voorspellen of een behandeling effectief zal zijn. Op dit moment zijn er geen betrouwbare modellen die nauwkeurig kunnen bepalen welke patiënten het beste reageren op een bepaalde therapie. Dit maakt de keuze voor een behandeling moeilijk, omdat orthodontisten en MKA-chirurgen vooral vertrouwen op algemene richtlijnen en hun eigen ervaring, zonder een duidelijke voorspelling van het resultaat voor iedere patiënt.
Om dit te verbeteren werd gekeken naar de toepassing van **Finite Element Analyse (FEA)**, een geavanceerde techniek die de vervorming van de schedel onder invloed van orthodontische krachten theoretisch kan modelleren (fig 5). Bij FEA wordt een object onderverdeeld in een netwerk van kleine elementen, zodat de belasting en reactie ervan gedetailleerd kunnen worden geanalyseerd. Dit biedt inzicht in hoe interceptieve therapieën de kaakstructuren beïnvloeden en of ze op de lange termijn een succesvolle groei-aanpassing kunnen garanderen (fig 6).
Resultaten en klinische implicaties
Uit het onderzoek bleek dat zowel het facemask als de mentoplate effectief zijn bij de behandeling van klasse III malocclusie. Hoewel men eerst dacht dat botankers beter zouden werken door hun betere mechanische controle en omdat patiënten minder afhankelijk zijn van therapietrouw, bleek dat ze geen duidelijk voordeel boden vergeleken met de facemask-methode.
Wat wel een grote invloed had op het behandelresultaat waren de persoonlijke kenmerken van patiënten, zoals hun leeftijd, hoe hun kaak groeit en hoe ernstig de afwijking was. Hierdoor blijft het moeilijk om vooraf goed te voorspellen of een behandeling bij een specifieke patiënt zal werken, omdat de bestaande voorspellende modellen nog niet nauwkeurig genoeg zijn.
Daarnaast werd ook nagekeken of een vroege orthodontische behandeling de kans op latere kaakoperaties kan verkleinen. Uit de studie bleek dat ondanks deze vroege behandeling alsnog bij ongeveer een kwart tot een derde van de patiënten op latere leeftijd chirurgische correctie wenselijk werd geacht. Het facemask leek iets beter in het voorkomen van chirurgie, maar dit verschil was niet groot genoeg om als doorslaggevend te worden beschouwd. Dit betekent dat vroege orthodontische behandelingen nuttig kunnen zijn, maar dat ze niet altijd kunnen voorkomen dat iemand later een operatie nodig heeft.
Het onderzoek benadrukt dat de keuze voor een behandelmethode niet alleen moet worden gebaseerd op theoretische voordelen, maar dat persoonlijke kenmerken en praktische overwegingen van de patiënt een belangrijke rol spelen. Daarom wordt geadviseerd om behandelingen aan te passen aan het individu, zodat de therapie beter aansluit bij de specifieke behoeften van de patiënt.
De **Finite Element Methode (FEA)** biedt een interessante manier om te voorspellen hoe de schedel reageert op orthodontische krachten. Hoewel deze techniek veel potentie heeft, blijft het een uitdaging om deze nauwkeurig toe te passen in de praktijk. Door de biologische variatie tussen patiënten is het nog niet mogelijk om volledig precieze voorspellingen te maken. Daarom is verder onderzoek nodig om deze modellen te verfijnen, zodat orthodontisten en kaakchirurgen beter kunnen inschatten welke patiënten baat hebben bij een niet-chirurgische behandeling en bij wie een operatie uiteindelijk onvermijdelijk zal zijn.
Conclusie
Het proefschrift bevestigt dat zowel traditionele als botverankerde methoden effectief zijn, maar dat botankers niet per definitie superieur zijn ondanks hun innovatieve karakter. Daarnaast wordt het belang van patiëntgerichte zorg benadrukt, waarbij de behandelstrategie nauwkeurig wordt afgestemd op individuele kenmerken.
Deze bevindingen vormen een belangrijke stap in de optimalisatie van behandelstrategieën voor skeletale klasse III malocclusie, met als uiteindelijk doel betere en meer voorspelbare resultaten.
- Promotor: prof. dr. Reinhilde Jacobs
- Co-promotor: prof. dr. Constantinus Politis
- Datum presentatie: 20 mei 2025
- Universiteit: KULeuven
Dit onderzoek werd uitgevoerd in ZOL, in samenwerking met de OMFS-IMPATH onderzoeksgroep van de KU Leuven.