Een apneu is een ademstop tijdens de slaap gedurende ten minste 10 seconden. Het lichaam detecteert deze ademstop en de hersenen geven een signaal om wakker te worden, hetgeen men zich al dan niet herinnert. Deze verstoring van de slaap ten gevolge van de ademstop noemt men een arousal.
Iedereen heeft wel eens een apneu tijdens zijn slaap. Maar het is pas wanneer deze vaak en lang voorkomen, dat ze een bedreiging kunnen vormen voor de gezondheid.
Daarom wordt het aantal apneus (volledige ademstop) en hypopneus (gedeeltelijke ademstop) per uur slaap bepaald. Deze apneu-hypopneu index (AHI) wordt gebruikt om de ernst van het slaapaneu in te schatten. Bij een AHI tussen 5-15/u spreekt men van mild slaapaneu, bij een AHI van 15-30 van een matig slaapapneu en men spreekt van ernstig slaapapneu bij een AHI > 30/u.
Het Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS) wordt veroorzaakt door een toeklappen van de ademweg thv keelholte. Gedeeltelijk toeklappen van de keelholte veroorzaakt een turbulentie van de luchtstroom, die het weke verhemelte en andere structuren aan het trillen brengt, hetgeen snurken veroorzaakt. Indien bij het snurken de luchtverplaatsing naar de longen afneemt, spreekt men van hypopnoe. Indien de luchtweg volledig toeklapt en de luchtstroom stopt, spreekt men van een apneu. Zowel apnoe’s als hypopnoe’s kunnen aanleiding geven tot zuurstofgebrek in het bloed.
Het Centraal Slaapapneu Syndroom (CSAS) wordt veroorzaakt door een falen van de hersenen in het geven van impulsen naar de ademhalingsspieren. Daardoor worden er geen ademhalingsbewegingen uitgevoerd. De keelholte is hierbij normaal doorgankelijk voor lucht.
De derde vorm van slaapapneu is een mengvorm van OSAS en CSAS: zowel een obstructie van de ademweg als een falen in het prikkelen van de ademhalingsspieren.
Een aantal factoren kunnen bijdragen tot slaapapneu.
Tekenen die wijzen op een slaapapneusyndroom zijn onder meer:
Meestal beletten apneuperioden dat er voldoende diepe slaap is en er is ook te weinig droomslaap. Door het voortdurend wakker schieten wordt ook de continuiteit van de slaap verstoord. Dit is de reden waarom apneu leidt tot slaperigheid, concentratiestoornissen en geheugenverlies overdag. Hierdoor is er onder andere een verhoogd risico op verkeers- en arbeidsongevallen.
Slaapapneu wordt algemeen beschouwd als een risicofactor voor hart- en vaatziekten. Er is een duidelijk verband aangetoond tussen slaapapneu en verhoogde bloeddruk, alsook tussen slaapaneu en hartritmestoornissen (oa voorkamerfibrillatie). Bovendien bestaat een verhoogd risico op hartzwakte, hartinfarct of beroerte.
De diagnose wordt gesteld op basis van een gespecialiseerd slaaponderzoek (polysomnografie) in een slaapcentrum. Tijdens de slaap worden diverse lichaamsfuncties gemeten.
Een veel gebruikte behandeling is een behandeling met nasale CPAP (afkorting van continuous positive airway pressure – continue positieve druk via de neus). Tijdens de nacht wordt via een masker voortdurend lucht in de neus en keel geblazen met een kleine compressor die naast het bed staat. Hierdoor ontstaat een overdruk in de keel waardoor het toeklappen van de keel verhinderd wordt.
Voor mildere vormen van slaapapneu kan een speciaal mondapparaatje (Mandibulair repositie apparaat of MRA) volstaan zoals ook bij hardnekkig snurken wordt gebruikt. Het wordt over de tanden geschoven en houdt de onderkaak naar voren tijdens het slapen. De slaaparts bekijkt, in samenspraak met de NKO-arts en MKA-arts of een patiënt hiervoor in aanmerking komt.
In geselecteerde gevallen wordt een heelkundige behandeling ter hoogte van de keelholte voorgesteld. In samenspraak met de NKO-arts wordt bepaald of een ingreep zinvol kan zijn en de NKO-arts bepaalt welke ingreep dit kan zijn.
In geselecteerde gevallen kan een maxillo-mandibular advancement osteotomie (MMA) overwogen worden. Hierbij worden de boven- en onderkaak naar voren geplaatst. Hierdoor ontstaat een ruime verbreding van de keelopening, hetgeen het dichtklappen van de keel tijdens de slaap bemoeilijkt, zoniet onmogelijk maakt. Dit is een ingrijpende operatie die vooral wordt uitgevoerd bij patiënten met een onderontwikkelde onderkaak. In samenspraak met de MKA-arts wordt bepaald of de ingreep zinvol kan zijn.