Tot 20% van onze vrouwelijke bevolking heeft last van urinaire incontinentie. Dit wil zeggen dat ze onvrijwillig urine verliezen. Urineverlies kan in alle leeftijdsgroepen voorkomen en is niet strikt gebonden aan zwangerschap of bevalling. De percentages nemen toe op oudere leeftijd.
Urine is een afvalproduct dat ontstaat door het filteren van het bloed in de nieren. De urine loopt continu via de urineleiders naar de blaas die zich geleidelijk vult. De urine verlaat vervolgens ons lichaam via de plasbuis (urethra).
De mogelijkheid om urine op te houden en slechts te urineren wanneer het gepast is, vereist een reeks van complexe gebeurtenissen waarbij de hersenen, de blaas, de plasbuis, de bekkenbodemspieren alsmede de zenuwen van de blaas en bekkenbodemspieren een rol spelen.
Wanneer de blaas zich vult, moet de blaasspier ontspannen en moet de sluitspier van de plasbuis goed sluiten om de urine in de blaas te kunnen opslaan. Op het moment dat de blaas vol is, ontvangen de hersenen een signaal en voelen we aandrang om te urineren. Wanneer we het toilet hebben bereikt, sturen de hersenen 2 signalen uit. Eén signaal terug naar de blaas, waardoor die gaat samenknijpen en één signaal naar de sluitspier rond de plasbuis waardoor deze ontspant. De urine loopt nu naar buiten.
Een gezonde blaas heeft een gemiddelde capaciteit van 350 - 500ml. Dit wil zeggen dat we om de 3 à 4 uur urineren. Als we 2 liter op een dag drinken komen we zo aan een gemiddelde plasfrequentie van 4 - 7x urineren over dag en 1 - 2x ’s nachts.
De blaas en de plasbuis worden ondersteund door bekkenbodemspieren. Deze spieren trekken samen bij lichamelijke inspanningen zoals lopen en springen of ook hoesten en niezen om ongewild urineverlies te voorkomen. De bekkenbodemspieren sturen deels ook de zenuwen van de blaas. Zwakte of beschadiging van deze spieren en / of zenuwstructuren kan aanleiding geven tot verschillende vormen van urineverlies (incontinentie).
De twee meest voorkomende vormen van urineverlies zijn:
Zeldzamere vormen van urinaire incontinentie zijn een overloopincontinentie als gevolg van een blaas die niet goed kan ledigen bv. door obstructie en urineverlies via fistels.
Hiermee beschrijven we urineverlies dat voorkomt bij drukverhogende momenten zoals hoesten, niezen of tillen of tijdens fysieke activiteiten zoals rennen en springen. Zelfs mistrappen of schrikken kan onvrijwillig urineverlies veroorzaken in dit geval.
Inspanningsgebonden urineverlies is meestal het gevolg van een zwakte of van beschadiging van de sluitspier van de plasbuis en/of de bekkenbodemspieren. Bij druk op de blaas zal de zwakke sluitspier de urine niet kunnen tegenhouden en zal onvrijwillig urineverlies optreden.
Aandrangincontinentie wordt meestal veroorzaakt door een overactieve blaas. Een overactieve blaas geeft aanleiding tot een overmatig dranggevoel met veelvuldig plassen, het zich moeten haasten bij aandrang en eventueel reeds urine verliezen alvorens men het toilet bereikt. Dit kan zich zowel overdag alsook ’s nachts voordoen. Deze vorm van urineverlies is frequent, kan voorkomen op elke leeftijd en neemt toe op oudere leeftijd.
Overactief blaaslijden is een verzamelnaam voor de volgende symptomen:
Aandrangincontinentie en inspanningsincontinentie kunnen ook samen voorkomen. Dit wordt gemengde urinaire incontinentie genoemd.
Verzwakking en/of beschadiging van de sluitspieren, de bekkenbodemspieren en de zenuwstructuren zijn de voornaamste oorzaak voor incontinentie. Ook de aanwezigheid van een verzakking kan incontinentie in de hand werken.
Risicofactoren voor stressincontinentie:
Risicofactoren voor een overactieve blaas:
Dit is een effectieve manier om de bekkenbodemspieren te leren sturen en/of weer op kracht te brengen. Tot 75% van de vrouwen met stress urinair verlies boekt genezing zo niet verbetering van de klachten. Het effect van de behandeling wordt beter naarmate de oefeningen over een gegeven periode en met regelmaat worden herhaald. Het maximaal te verwachten resultaat wordt na een gemiddelde van 3 tot 6 maanden oefenen bereikt. Voor een goede bekkenbodemspiertraining laat u zich best begeleiden door een gespecialiseerde kinesist(e).
Ook blaastraining voor de stabilisatie van een drangblaas kan bij bekkenbodemtherapeuten gevolgd worden. Deze training is erop gericht dat u naast continentietraining ook meer en langer urine in de blaas kunt houden zodat u minder vaak naar het toilet moet gaan.
Knoppessaria worden soms vaginaal geplaatst en zorgen voor een mechanische steun van de urethra. Dit kan helpen met stressincontinentie. In geval van milde vormen van stress urineverlies (bv bij sporten) kan ook een vaginale tampon soelaas bieden.
Als uw klachten van urineverlies blijven bestaan, ondanks voldoende bekkenbodemspieroefeningen, kan een operatieve ingreep worden overwogen. Momenteel is de meest aangeboden operatie een midurethrale sling (‘bandje’). Dit ‘bandje’ is gemaakt van synthetisch materiaal en wordt onder het middelste deel van de plasbuis geplaatst. Het steunt de plasbuis en voorkomt urineverlies bij drukverhogende momenten, zoals hoesten, niezen of lachen. Het materiaal verteert niet en blijft permanent aanwezig.
Via een kleine snede onder de plasbuis wordt het bandje ingebracht. Afhankelijk van het type loopt het bandje tot achter het gebied van het schaambeen (retropubisch) en hebt u twee extra sneetjes op de schaamheuvel. Een tweede soort verloopt meer horizontaal naar de liezen toe (transobturatoir) met respectievelijk twee sneetjes in de liesregio. De transobturatoire tape is momenteel de meest gebruikte in België.
De kans dat zo een ‘bandje’ het urineverlies vermindert en zelfs volledig geneest ligt tussen 80 en 90%. Dit op voorwaarde dat het gaat om een zuivere stress urinaire incontinentie. De operatie kan niet helpen wanneer het gaat om een overactief blaaslijden.
Na de operatie kunt u een onprettig tot licht pijnlijk gevoel ervaren in de onderbuik en in de liezen. De meeste vrouwen herstellen hiervan binnen de 2 weken na de operatie. Alsnog is het raadzaam om zware fysieke activiteiten en ook sporten te staken gedurende de eerste 4 - 6 weken na de ingreep.
De meest voorkomende complicaties tijdens deze operatie zijn een belangrijke bloeding en een letsel van de blaas of urethra. Het risico is alsnog zeer laag. Kans op een bloeding waarvoor een bloedtransfusie noodzakelijk zou zijn ligt <1%. Het risico op perforatie van de blaas ligt, afhankelijk van het soort bandje en de gebruikte techniek, tussen de 1 en 12%.
Soms gaat spontaan urineren na een operatie niet of slechts zeer moeizaam. Er is dan sprake van retentie of een verhoogd residu. Dit gebeurt bij 0 - 13% van de patiënten en is meestal slechts kortstondig van aard (<3 maanden). Het gebruik van katheters dringt zich alsnog op om deze periode te overbruggen. Uitzonderlijk moet de operatie ongedaan worden gemaakt (<1%).
Urineweginfecties zien we tot 3 maanden na de operatie bij 1/3 van de patiënten. Ook infecties ter hoogte van de vaginale wonde is mogelijk en treed op bij 1-3% van de patiënten.
Op langere termijn kunnen we complicaties zien die gerelateerd zijn aan het gebruikte implantaat zelf. Het synthetische materiaal kan doorbreken door de huid van de vagina of ook de blaas of urethra. Dit heet ‘erosie’. Erosies kunnen zowel vroeg- als laattijdig optreden. In totaal zien we dit bij 1 tot 4% van de geplaatste bandjes.
Na de operatie kan de blaas geprikkeld reageren op de aanwezigheid van een suburethrale tape. De klachten zijn dan gelijk aan die van een drangblaas. Dit kan onmiddellijk na de operatie optreden en van voorbijgaande aard zijn, maar ook enige tijd later ontstaan en ‘denovo’ aanwezig blijven (gemiddeld 5%).
Tot slot is ook blijvende vaginale pijn, dyspareunie en pijn in de liezen beschreven bij 1-3% van de patiënten postoperatief.
Samengevat mogen we alsnog zeggen dat het risico op een complicatie laag is.
Een suburethrale tape of ‘bandje onder de plasbuis’ kan overactief blaaslijden niet verbeteren. Zelfs het tegendeel is soms het geval.
Behandeling van dit soort van blaaslijden blijft bekkenbodemspieroefeningen, blaastraining, aanpassen van levensstijl en medicatie – vaak levenslang. Ondanks al deze maatregelen blijft een klein deel van de patiënten klachten houden en kunnen navolgende behandelingen overwogen worden: