Na het bestuderen van bijenvolkeren kwam de oude Griekse wijsgeer Aristoteles tot de conclusie dat hun onderlinge organisatie een na te streven voorbeeld was voor de ideale mensengemeenschap. Aan het hoofd stond een koning (de grootste bij) en het vloeibare goud (de honing) werd verdedigd door gewapende krijgers (met angel). Voor het poetsen van de cellen en het pamperen van de larfjes dienden ontelbaar veel werksters.